
Een houten bord trekt onze aandacht. Onopvallend voor de snelheidsduivel die de met palmbomen omringde weg afscheurt, maar zichtbaar voor de motors die zich een slakkengangetje banen. Links van de geasfalteerde weg die ons van Kuta naar het surfmekka in Lombok leidt, maken de kleurrijke letters op het vergeelde hout ons warm voor een strandje. Het belooft binnen honderd meter te verschijnen, zoals een welkome fata morgana in een kurkdroge woestijn.
Welcome to Lancing Beach 100m.
We rijden de droge zandweg op, omhuld door een stofwolk. Ik strek mijn nek uit en probeer met arendsogen honderd meter verder te kijken. Kleine zandkorreltjes nestelen zich achter mijn oogleden en in mijn neus. We parkeren de scooter in de schaduw van een palmblaren dakje, om te voorkomen dat het zwarte zadel straks ons achterste in brand zet. Achter de zachtjes ruisende palmbomen en het dorre landschap ligt het strand. Het is vlakbij. Ik ruik het zilt van het water en proef het zout op mijn tong.
Niemand komt ons tegemoet lopen. Geen opgeheven handen die ons tegenhouden en om toegangsgeld vragen. Vaak ben je 10000 Indonesische roepies kwijt als je een ongerept strand in deze zone wil bezoeken. Als je sterk bent in onderhandelen of als de bewaker die dag liever iets van inkomsten ziet dan niets, mag je je voeten in het hete zand neerplanten voor 5000 roepies.
Hier dus niemand. Een gouden strand aan de azuurblauwe Indische oceaan, gratis en voor niks. Pantai Lancing. Wanneer we het decor van een tropische film binnenwandelen, valt mijn blik op een tros verse kokosnoten. Ze liggen op een bamboe bankje, in de schaduw van een hoge palmboom die ook twee jongens en een klein meisje beschermt tegen de allesverzengende, meedogenloze hitte van de middagzon.
“Verkoop je kokosnoten?” Ik beeld me in hoe het licht zurige sap mijn lijf hydrateert. Met een dromerige blik kijk ik naar de jongen die naast de smaakbommen zit.
“Yes.”
“Hoeveel vraag je ervoor?”, vraag ik behoedzaam. Ik hoop stiekem dat de hydratatieshot me niet meer dan een euro zal kosten.
“15000 roepies”, antwoordt hij met een brede glimlach.
Eén euro. Ik overleg snel met Pedro. Soms ontbreekt het ons aan energie en zin om een onderhandeling aan te gaan. Ik wend me tot de jongen die verwachtingsvol staat te kijken.
“We nemen één kokosnoot om te delen.”
Zijn fijne lippen vormen een brede glimlach die niet verlegen is om een tand minder te tonen. Met een vlijmscherpe machete in de aanslag hurkt hij neer onder de veilige hoede van de palmboom. Een stap opzij zou hem een zonnesteek opleveren. Ik begin te watertanden als ik hem de top van de jonge, groene kokosnoot zie afhakken. Na minder dan een minuut behendig vakmanschap levert hij ons een klotsende kokosnoot boordevol vitaminenwater af. Bovenaan zit een gaatje dat net groot genoeg is voor twee rietjes.
Nadat we onze dorst al slurpend en smakkend gelest hebben, vragen we hem verbaasd en dankbaar tegelijk: “Jij vraagt geen parkeergeld?”
“Nee, ik vind de bedragen die de wachters vragen te hoog. Zelfs ik, een lokale bewoner, moet 10000 roepies betalen. Als mensen hier willen komen, zijn ze vrij om al dan niet parkeergeld te betalen. Ik aanvaard 5000 roepies maar ook zonder betaling ben je hier welkom. Ik probeer meer mensen naar het strand te trekken en het strand aantrekkelijker te maken. Sinds twee maanden verkoop ik hier kokosnoten en verkoopt mijn vriend snacks daar in de strandhut.”
Hij wijst naar een simpele bamboe hut iets verder op het strand. Een vergunning voor de hut blijkt niet nodig te zijn, zolang je dertig meter van de branding verwijderd blijft.
“Voorlopig komen er weinig mensen. Ik zou een advertentie kunnen maken, maar ik wil besparen op papier. Het is te duur. Voor ik hier kokosnoten verkocht, verhuurde ik scooters en werkte ik in restaurants. Ik heb ook een tijdje in Maleisië gewoond en gewerkt.”
Ik verbaas me over de vastberadenheid van deze jonge verkoper. “Hoe oud ben je?”, vraag ik. Ik probeer een leeftijd op zijn gezicht en levenservaring te plakken.
“23”, zegt hij terwijl hij zich omdraait naar het kleine ontwakende meisje op de bank. Hij neemt het murmelende kind op zijn schoot en deelt ons mee: “Dit is mijn dochter.” Verrast kijk ik toe naar de intimiteiten tussen vader en dochter. Zij die vol vertrouwen naar hem opkijkt en hij die haar terecht wijst met een zachte jongensachtige stem.
Wanneer we willen betalen, merken we dat we enkel een briefje van 10000 en 100000 roepies hebben. Hij heeft geen wisselgeld en het dorp is te ver. Misschien is dit de eerste kokosnoot die hij vandaag verkocht?
“10000 is okay, no problem”, zegt hij en kijkt me aan met een open blik en een vriendelijk gezicht. We geven de jonge vader een briefje van 10000 en rijden even later met gemengde gevoelens weg. Al snel besluiten we om terug te komen voor een nieuwe kokosnoot. Om het verlies van 5000 roepies goed te maken. Ook al onderhandelen we soms voor enkele centen, deze 50 cent horen thuis in de zak van deze oprechte, hardwerkende knul.